Een ‘wandeling’ van Geldermalsen naar Leerdam: wandel-, fiets- of autoroute anno nu
Fietsroute langs de Linge
Volg met de onderstaande route zélf de wandeling uit het artikel Een ‘wandeling’ van Geldermalsen naar Leerdam – in 1884.
Deel 1: Geldermalsen, Deil, Mariënwaard, Beest en Een ‘wandeling’ van Geldermalsen naar Leerdam – in 1884.
Deel 2: Rumpt, Renooi, Ackooi, Asperen, Leerdam op de fiets of de auto.
Fietsknooppunten
De route is gebaseerd op de fietsknooppunten. Dit zijn de vetgedrukte cijfers.
Hoe werkt dat? Knooppuntroutes, oftewel fietsroutenetwerken, bestaan
uit een groot aantal genummerde knooppunten. Tussen die knooppunten
lopen in twee richtingen bewegwijzerde verbindingsroutes. Op de
routebordjes tussen de knooppunten staan de rijrichting en het nummer
van het knooppunt waarnaar u op weg bent. Op elk knooppunt staat een
informatiepaneel met knooppuntnummer en een overzicht van het
fietsroutenetwerk. Naast het informatiepaneel wordt op een apart bordje
aangegeven naar welk ander knooppunt u kunt fietsen.
Er zijn enkele aanpassingen aangegeven voor de auto, en op sommige
punten zijn ‘uitstapjes’ of keuzemogelijkheden aangegeven. De lengte van de basisroute (enkele reis Geldermalsen – Leerdam) is ca. 21 km.
Startpunt:
De Deilse zijde van station Geldermalsen.
Ga de Deilse weg in richting Deil (met de rug naar het station is dit de weg die rechtdoor gaat)
Bij de eerste splitsing: volg 53 rechts richting Deil/Rijndeltaroute. Vanaf hier zijn de fietsknooppunten te volgen.
Blijf knooppunt 53
Autoaanpassing I, Enspijk:
Je rijdt via de Beemdstraat Enspijk binnen. Waar de fietsers nummer
53 volgen en rechtsaf gaan, ga je met de auto rechtdoor en vervolgt de
Beemdstraat. Deze gaat over in de Molenkampstraat. Vervolgens:ga linksaf de Haarstraat in. Aan het einde rechtsaf op provinciale weg N327,
viaduct over de A2. Ga de eerste rechtsaf, Kerkakkerweg richting Rumpt.
Bij knooppunt 51 fietsroute vervolgen, linksaf richting 97.
Mogelijkheid voor uitstapje naar Mariënwaerdt, alleen voor fietsers: Neem vanaf knooppunt 53 de fietspont over de Linge richting knooppunt 54 (tussen april en oktober). Volg vanaf knooppunt 54 nummer 55. Ga dezelfde route terug om de oorspronkelijke fietsroute te volgen.
Volg vanaf knooppunt 53 nummer 52
Volg vanaf knooppunt 52 nummer 51
Volg vanaf knooppunt 51 nummer 97
Autoaanpassing II, Rumpt:
Volg, net voor Rumpt, linksaf de Polderdijk. Steek de Veerweg over en ga de Achterweg in. Houd rechts aan en ga de Middenstraat in. Ga de
eerste rechts, Gellicumstraat. Ga de eerste links, Dorpsdijk. Volg
knooppunt 97.
Mogelijkheid voor uitstapje naar Beesd, auto en
fiets: Volg, net voor Rumpt, linksaf de Polderdijk. Ga aan het einde
rechtsaf de Veerweg op, over de brug richting Beesd.
Vanaf hier zijn er twee mogelijke routes:
Mogelijkheid I, via Rhenoy en Acquoy:
Ga op de provinciale weg N327 rechts, richting Rhenoy en Acquoy, 81
Volg vanaf knooppunt 81 nummer 82
Een leuke ‘sluiproute’: ga na Rhenoy, vóór
knooppunt 81 de eerste mogelijkheid links, via een voetgangerstunneltje
de Lingedijk op richting Acquoy. Volg de Lingedijk. Dit wordt vanzelf
weer de route richting knooppunt
Autoaanpassing III, Acquoy:
Ga op de provinciale weg N327 rechts, richting Rhenoy en Acquoy, 81
Volg de Nieuwesteeg. Ga rechtsaf de Lingedijk op. Rechts aanhouden,
Pr. Beatrixstraat. Ga rechtsaf de Achterweg op. Vervolg de Kerkweg. Aan
het einde linksaf richting nummer 82.
Volg vanaf knooppunt 82 nummer 99
Mogelijkheid II, via Gellicum:
Blijf knooppunt 97 volgen
Volg vanaf knooppunt 97 nummer 98
Volg vanaf knooppunt 98 nummer 99
Mogelijkheid voor uitstapje naar Fort Asperen: Volg vanaf knooppunt 99 nummer 82. Ga dezelfde route terug, naar knooppunt 99, om de oorspronkelijke fietsroute te volgen.
Vanaf knooppunt 99 komen de routes weer bij elkaar.
Volg vanaf knooppunt 99 nummer 49
Volg vanaf knooppunt 49 nummer 57
Volg vanaf knooppunt 57 een klein stukje nummer Aan het eind van de
Kerkstraat linksaf de Vlietskant in. Deze uitrijden. Rechtdoor de
Spoorstraat in. Voor de spoorwegovergang links naar station Leerdam; het eindpunt van de route.
Autoaanpassing IV:
Ga na de brug bij het kruispunt met de stoplichten naar rechts
(Meent). Meteen weer rechts (Westwal) tot op de Kerkstraat. Volg dan de
fietsroute.
Deze teksten van de hand van Martine Eerelman-Hanselman en Arthur Eerelman-Hanselman en Helma Schouten verscheen eerder in de Mededelingen van de Historische Kring West-Betuwe. Een wandeling van Geldermalsen naar Leerdam. 1884-2012, jaargang 40, jubileumnummer 2012.
Een ‘wandeling’ van Geldermalsen naar Leerdam – in 1884.
Deel 1: Geldermalsen, Deil, Mariënwaard, Beest
In ‘Het Nieuws van den Dag’ van 14 en 21 juli 1884 staat een verslag in twee delen van een wandeling van Geldermalsen naar Leerdam langs de Linge. De auteur is niet bekend; uit de tekst blijkt dat hij een schrijver is die geïnteresseerd en kritisch naar de omgeving én naar de inwoners kijkt. Hij schrijft regelmatig in deze krant over zijn wandelingen en ritten door de natuur. Eerder dat jaar, op 23 juni, wordt een verslag afgedrukt van zijn rit per rijtuig van station Geldermalsen naar Buren.
In dit artikel wordt de tekst van zijn wandeling uit de kranten van
14 en 21 juli weergegeven. In een aantal aanvullende artikelen is
informatie te vinden over diverse wetens- en bezienswaardigheden langs
de route. De historische foto’s geven een sfeerimpressie van de omgeving waar de wandelaar ruim 130 jaar geleden heeft gelopen. De actuele
foto’s laten zien wat de fietser, wandelaar of autorijder van
tegenwoordig kan zien als je door dit, nog steeds mooie, stukje
Nederland gaat.
Ook hebben we op deze site een kaart en een routebeschrijving
voor een fiets- en autoroute opgenomen, gebaseerd op de
fietsknooppunten. Op deze manier kunt u vandaag de dag eropuit trekken
en kunt u zich onderdompelen in de geschiedenis van de gemeente
Geldermalsen.
Hieronder het eerste deel van het verslag van de wandeling uit 1884.
Als men van Utrecht af komt sporen, en men is ongeveer halfweg
tusschen Kuilenburg en Geldermalsen, dan ziet men schuin voor zich uit,
aan de rechterhand (indien men ten minste vooruit rijdt), het hooge
geboomte dat langs de Lingeoevers prijkt, vooral het bosch van het huis
“Marïënwaard”, de voormalige aanzienlijke abdij. Weldra voert de
spoorwegbrug van Tricht ons over de Linge, en de reiziger kan dus uit de hoogte een blik op de rivier werpen, die wij heden gedurende een groot
gedeelte van haar loop volgen zullen.
Vooral schilders mogen niet verzuimen het tochtje dat wij thans maken eens te doen; want zij vinden hier landschappen aan de bevallige kleine rivier, die zij zonder twijfel onmiddellijk op het doek kunnen brengen, en ten slotte kunnen zij een kabinet van schilderijen bezichtigen, dat
stukken bevat van eenige der beste meesters uit onze Oud-Hollandsche
school. Deze kunstverzameling bevindt zich te Leerdam en is voor
iedereen toegankelijk.
Het gedeelte van de Linge dat wij volgen zullen biedt ongetwijfeld de schilderachtigste plekjes aan van haren geheelen loop, ten eerste omdat de rivier hier op menige plaats met boomgewas omzoomd is, vooral met
grienden; ten tweede, omdat zij sterk kronkelt en haar talrijke bochten
allerlei verrassende gezichtspunten opleveren; ten derde, omdat het vee
langs den oever en hier en daar een schip op het water het reeds zoo
bekoorlijke landschap op de bevalligste wijze stoffeeren.
Slechts éen ding valt er bij dezen tocht langs de Linge te betreuren: dat het pad, ‘twelk wij volgen moeten, de rivier niet overal vergezelt. Soms zijn wij genoodzaakt haar te verlaten, en moeten we een zonnigen,
stoffigen, vlakken landweg inslaan, die niets oplevert wat men niet
overal vindt – weilanden links en weilanden rechts, met een kerktoren
hier en daar, die de dorpen verraadt van de Tielerwaard aan de eene en
het land van Kuilenburg aan de andere zij. Wij raden den wandelaar dus
aan, dat hij overal zooveel mogelijk den loop van de Linge en dus de
dijken volgt, en ook dat hij nu en dan van den dijk afgaat en door de
boschies heendringt die den oever van den weg af onzichtbaar maken; hij
zal dan punten ontdekken die nog maar zelden met het oog van den kenner
en minnaar van natuurschoon aanschouwd zijn – want hier in de landstreek zelf wordt de zin voor natuurschoon, zooals trouwens bij zoo vele onzer plattelanders, zoo goed als ten eenenmale gemist. Het oog is daarvoor
blind; de zin voor poëzie is afwezig; en indien dat niet zoo was, dan
zou het nog aan geestdrift haperen om aan de opgewekte gewaarwordingen
uiting te geven.
De wandeling, die wij heden voorstellen te doen, loopt van
Geldermalsen naar Leerdam. Per spoor leggen wij dien afstand in vijf en
twintig minuten af te voet doen wij het thans in vier en een half uur;
waarbij wij voor pleisteren echter weinig of niets in rekening brengen.
Wij nemen ook niet altijd den kortsten weg, maar wel, zoo wij ons
vleien, den meest schilderachtigen.
Wanneer we het station Geldermalsen uittreden, slaan we rechtsom; en
aan het eind van den stationsweg gaan we nogmaals rechtsom, de rails
over, den weg op naar het dorp Deil. Ook nu houden we weer rechts, en
komen tegenover de Neder-Betuwsche Beetwortel-suikerfabriek, op den
grooten landweg, die ons weldra langs den oever van de Linge voert.
Het dorp Deil bereiken we binnen drie kwartier, en van hier komen we
in anderhalf uur aan het Rumptsche veer waar men een goede herberg
vindt. Van het Rumptsche veer gaan we, met overvaart aan het Renooische
veer, in anderhalf uur naar Ackooi. Van hier naar Asperen in twintig
minuten en verder naar Leerdam in een half uur.
Als men te ruim negen uur per trein in Geldermalsen aankomt, kan men
aan het Rumptsche veer zijn ontbijt gebruiken en in Leerdam zijn
middagmaal, dat men vooruit in het hotel Boereboom bestellen kan; en om
kwart over zessen kan men weer in Geldermalsen terug zijn, na een
schoone natuur en het penseel van Frans Hals, Terburgh enz. bewonderd te hebben. Wat wil men meer van een uitgaansdag ten platten lande!
Als men de eerste huizen van het dorp Deil genaderd is, krijgt men
reeds terstond een proeve van de eigenaardige verscheidenheid van
voortbrengselen op de Geldersche kleigronden. Welige graanakkers,
vruchtboomgaarden, groene weiden, een rivier met allerlei houtgewas
langs den oever een fabriek die aan een product van den ruwen grond zijn suiker onttrekt, een andere fabriek in de nabijheid, die denzelfden
grond tot metselsteenen verhakt, dat alles ziet men in een kort bestek
bij elkander. En ook de schilderachtige punten, waarvan wij spraken,
vindt men hier reeds spoedig. Men behoeft slechts van den dijk een
paadje af te dalen, dat men ergens aan zijn rechterhand door een
peppelenbosch ziet loopen, om te zien hoe bevallig Deil zich tegen den
Lingezoom aanvlijt.
Aan gene zijde van de rivier ziet men het dorp Tricht liggen, welks
kerktoren zulk een goed effect maakt, en verder kan men, als men voor
het fraaie nieuwe huis Frissestein gekomen is een eigenaardig panorama aanschouwen op de boomrijke weide van de overzijde.
Ook ziet de opmerkzame beschouwer nu en dan de plaats waar eertijds
een kasteel gestaan heeft. Deil moet zeven zulke kasteelen gehad hebben: Bakerbosch, Ringelestein, Vogelenburg, Reinestein, Schoonestein,
Palmestein en Bulkestein.
Zie ook het artikel over de verdwenen kastelen in Deil elders op deze site.
Als eenig overblijfsel is van het laatste nog slecht een poort
aanwezig met het gebeitelde wapen der van Tuyls, die eertijds bezitters
van Bulkestein waren en in het begin van de zeventiende eeuw als
zoodanig genoemd worden.
Men make zich echter van zeven zulke
kasteelen in een kleinen kring geen verkeerde voorstelling, en verbeelde zich niet dat daar eenmaal zeven ridders woonden, wier zonen en
dochters wederzijds op elkander verliefden, terwijl de ouders overhoop
lagen en elkander bestreden of een verbond aangingen met den vorst der
duisternis. Want evenmin als zeven hanen komen op éen erf, konden zeven
heeren op éen dorp het samen vinden; en evenmin als alle edelen ridders
waren, konden al de sterke huizen, wier voormalig bestaan thans nog hier en daar aan het terrein te herkennen is, kasteelen genoemd worden in de beteekenis die wij er gewoonlijk aan hechten. Op de wandelingen die wij reeds gemaakt hebben, hadden wij ook een aantal plaatsen kunnen
aanwijzen waarvan men zegt, en waaraan, men ziet: hier heeft vroeger een kasteel gestaan. Het is evenwel duidelijk dat die kasteelen tot zeer
verschillende tijdperken kunnen behoord hebben, en tevens dat velen
hunner niet meer geweest zijn dan sterke huizen, welke bewoond werden
door menschen, die wat te verliezen hadden, en die daarom hun woning met een gracht omringden, waarover een ophaalbrug lag, en die een voorpoort had indien die gracht op eenigen afstand van het huis lag. Gedurende
vele eeuwen is het hier en elders ten platten lande zeer onveilig
geweest, vooral in oorlogstijd, en de dorpsbewoners hadden dan dikwijls
nog het meest te lijden van het eigen krijgsvolk, dat vaak vriend en
vijand over dezelfde kam schoor, als het ging vrijbuiten en moeskoppen.
Nog maar 70 jaren is het geleden, dat dergelijke dingen ten onzent
plaats hadden, toen de Kozakken hier rondzwierven, waarvan wij reeds
gesproken hebben, en toen menigeen het een voorrecht mocht achten als
hij met zijn dukaten in een eenigszins versterkt huis voor een
onverhoedschen aanval min of meer beveiligd was. Eenmaal was er een
tijd, dat bijna elk dorp zijn heer en zijn kasteel had, waarbij ook wel
eens splitsing en samentrekking plaats greep; doch in de 15e en 16e eeuw zijn die kasteelen grootendeels verdwenen of voor het minst van
velerlei beroofd, en daarna zijn zij vervangen door talrijke
riddermatige huizen of ridderhofsteden, waarvan soms nog slechts een
flauwe herinnering of hier en daar een poort of gracht bestaat, omdat
het nageslacht hunner bezitters sedert een eeuw ongeveer op
buitenplaatsen is gaan wonen. De huizen, die den naam dragen van de
plaats waar zij staan, zijn klaarblijkelijk de oudste en de
oorspronkelijke kasteelen, zooals het huis Zoelen, Buren en Hemert,
welke wellicht hun naam gegeven hebben aan de dorpen, die er naderhand
omheen gebouwd zijn. Ook vindt men op sommige plaatsen een haag of
haagje en een slot, wat mede op hoogen ouderdom wijst; doch uit de
uitgangen burg en stein kan men meestal geen gevolgen trekken, daar
zelfs nog heden ten dage menig vreedzaam burger zijn villa Leeuwenburg
of Valkenstein noemt al is die ook opgetrokken op een gedempte sloot of
een drassig stuk weiland van een buitensingel.
Wij willen dus niet altijd even veel gewicht hechten aan de
verzekeringen, dat hier en daar kasteelen gestaan hebben, want daar
worden er in deze schoone en vruchtbare streken van Gelderland velen
genoemd, zelfs met een Faustsage er bij, – en wij vervolgen onzen tocht. Als men van Deil uit den dijk volgt, al is dit ook geen openbare weg,
die voor het huis de Noorderhoek tusschen een lange rij vruchtboomen
heenloopt, dan blijft men in de nabijheid van de Linge en komt na
twintig minuten aan een korenmolen dien men, als men haast heeft, ook in veel korteren tijd langs den algemeenen weg, welke bij de kerk links
afbuigt, bereiken kan.
Een bezoek aan de schilderachtige omgeving van den Deilschen molen,
die op een eilandje nabij de Linge ligt, mag men niet verzuimen. Als men hem even voorbij is, doet zich van den dijk af een ongemeen fraai
landschap voor: een gezicht op Beest. Recht voor zich uit, terwijl het
oog den loop der rivier volgen kan, ziet men de beide kerktorens, de
eene breed en stomp, de ander rank en spits, in elkanders nabijheid
boven het groene griendhout uit zich plotseling vertoonen.
Onmiddellijk aan de overzij van de Linge prijken de forsche eiken en
beuken van het bosch van Mariënwaard, en links in de verte bespeurt men
den hoogen toren van Bommel, als een eenzame wachter op de grens van een uitgestrekte groene vlakte. Belangrijke geschiedkundige herinneringen
zijn verbonden aan het oord waar wij ons thans bevinden. Aan den
overkant der rivier lag eenmaal het zeer vermaarde klooster, de abdij
van Mariënwaard. Ten jare 1128 was zij gesticht door Herman Graaf van
Cuyk, om den dood te zoenen van Graaf Floris I van Holland, die door
Cuyk’s vader bij Neder-Hemert verraderlijk gedood was. Sedert verwierf
de abdij, die door Premonstratenser monniken bewoond werd, zeer
uitgebreide goederen, want zij bezat eenmaal achttienhonderd bunders
land en buitendien nog allerlei tienden, tijnsen, bouwhoeven en renten.
Haar abten stonden op kerkelijk en wereldlijk gebied in hoog aanzien en
behoefden niet onder te doen voor de aanzienlijkste vrijheeren. Dat zulk een voorname stichting in de middeleeuwen ook een politieke rol
vervulde, is licht te begrijpen, en die bemoeienis van de geestelijken
met de staatkunde had dan ook, na een langen tijd van glorie, hun
ondergang ten gevolge. Wij hebben reeds vermeld, dat de Bisschop van
Utrecht zich in het begin van de 15de eeuw met Buren tegen Gelderland
verbond en na den mislukten aanslag op Tiel een aantal kasteelen en
kloosters verwoestte. Ook Mariënwaard moest het toen misgelden; het werd althans gedeeltelijk verbrand, en negen monniken werden in
gevangenschap mede naar Utrecht genomen. Na het betalen van een hoog
losgeld werden zij weder vrij gelaten. Zeventig jaar later werd het
klooster prijs gegeven aan de woeste benden van Hertog Albrecht van
Saksen; daarna kwam het onder voogdij van den heerschzuchtigen Karel van Gelder, en eindelijk bezweek het voor goed bij den staatkundigen en
godsdienstigen ommekeer, die een gevolg was van de hervorming en van den opstand tegen Spanje.
Tegenwoordig staat op de plaats van de abdij, te midden van een
bosch, het landhuis van de familie van Bylant, die een zeer groot
gedeelte van de voormalige kloostergoederen tot haar bezittingen rekent.
Bij het vervolgen van onze wandeling blijven we den dijk houden, en
laten we het dorp Enspik links liggen, zoodat het eerste dorp waar we
aankomen Rumpt is, alwaar we aan bet veer een geschikt rustpunt vinden.
Aangezien de Linge hier een sterke kromming maakt, kan men in,
ongeveer denzelfden tijd hetzelfde doel bereiken door tweemaal over te
varen, eerst aan het voetveer, waar het dorp Beest begint, en dan aan
het Rumptsche veer, waar het dorp Beest eindigt.
Beest is een net dorp, stadsgewijze gebouwd, met een zeer lange
hoofdstraat, die met een eindelooze dubbele rij lindeboomen beplant is.
Hier en daar vindt men er lieve kijkjes op de Linge, en men heeft er een aangename wandeling rondom het bosch van Mariënwaard. Eenmaal had Beest ook zijn kasteelen; het Hooge Huis en het Slot zijn als zoodanig nog
zeer goed te herkennen aan de hooge ligging van het terrein, en het huis Wolfswaard, dat langs wil den weg naar Mariënwaard lag, heeft nog in
deze eeuw bestaan. Het dorp heeft een zeer breed aangelegden Gothischen
kerktoren, die klaarblijkelijk onvoltooid gebleven is. Het is te
begrijpen, dat men aan de naburige rijke abdij het bouwen van zulk een
toren te danken heeft en tevens dat de bouw – die, zooals uit den stijl
valt op te maken, waarschijnlijk in de 14de eeuw begonnen werd –
gestaakt zal zijn in de woelige jaren van de 15de eeuw, toen
Mariënwaard, omstreeks 1430 zijn glans en gezag begon te verliezen. De
kerk werd in 1895 afgebroken en herbouwd en ziet er bijzonder smakeloos
uit, tot groote ergernis van den ouden toren natuurlijk, die alweder als getuige kan optreden om te verklaren, dat men in de barbaarsche
middeleeuwen veel meer zin voor bouwkunst had dan honderden jaren later. De kortelings voltooide Katholieke kerk van Beest maakt daarom een
dubbel goed figuur; zij toont met vele harer zusteren aan, dat er
althans in ons land kringen zijn, waarin de zin voor schoone bouwkunst
weder begint te herleven.
Het station Beest – dat natuurlijk aanleiding geeft tot dezelfde
woordspelingen als het station Dieren – ligt bijna een half uur van bet
dorp verwijderd; doch gelukkig maakt een omnibus die op alle treinen
rijdt, den overtocht gemakkelijk.
Wie van elders komt en niet wil wandelen en op zijn gemak een mooi
stukje natuur zien, raden wij aan zich door dien omnibus bij het
Rumptsche veer te laten afzetten, dan bij den veerman een poging te doen om een boot te verkrijgen, en de Linge op te varen tot den reeds
genoemden Deilschen molen. Ook naar de andere zijde heen is voor een
schetsboek menig dankbaar punt te vinden.
Het zal ons dus niet verwonderen, indien wij eerlang op onze
schilderij-tentoonstellingen stukken aantreffen, die gezichten op de
Beneden-Linge voorstellen.
Deze tekst van de hand van Martine Eerelman-Hanselman en Arthur Eerelman-Hanselman en Helma Schouten verscheen eerder in de Mededelingen van de Historische Kring West-Betuwe. Een wandeling van Geldermalsen naar Leerdam. 1884-2012, jaargang 40, jubileumnummer 2012.
Het Nieuws van den Dag en vele andere kranten zijn gedigitaliseerd en te vinden op de website www.delpher.nl.
Een ‘wandeling’ van Geldermalsen naar Leerdam – in 1884.
Deel 2: Rumpt, Renooi, Ackooi, Asperen, Leerdam
In ‘Het Nieuws van den Dag’ van 14 en 21 juli 1884 staat een verslag
in twee delen van een wandeling van Geldermalsen naar Leerdam langs de
Linge. De auteur is niet bekend; uit de tekst blijkt dat hij een
schrijver is die geïnteresseerd en kritisch naar de omgeving én naar de
inwoners kijkt. Hij schrijft regelmatig in deze krant over zijn
wandelingen en ritten door de natuur. Eerder dat jaar, op 23 juni, wordt een verslag afgedrukt van zijn rit per rijtuig van station Geldermalsen naar Buren.
In dit artikel wordt de tekst van zijn wandeling uit de kranten van
14 en 21 juli weergegeven. In een aantal aanvullende artikelen is
informatie te vinden over diverse wetens- en bezienswaardigheden langs
de route. De historische foto’s geven een sfeerimpressie van de omgeving waar de wandelaar ruim 130 jaar geleden heeft gelopen. De actuele
foto’s laten zien wat de fietser, wandelaar of autorijder van
tegenwoordig kan zien als je door dit, nog steeds mooie, stukje
Nederland gaat.
Ook hebben we op deze site een kaart en een routebeschrijving
voor een fiets- en autoroute opgenomen, gebaseerd op de
fietsknooppunten. Op deze manier kunt u vandaag de dag eropuit trekken
en kunt u zich onderdompelen in de geschiedenis van de gemeente
Geldermalsen.
Hieronder het tweede deel van het verslag van de wandeling uit 1884.
Rumpt, Renooi, Ackooi, Asperen, Leerdam
Het dorp Rumpt met zijn grijzen kerktoren, die van ouderdom voorover
gezakt is, ligt grootendeels langs den Lingedijk, dien wij thans volgen, doch niet blijven houden; want wij verlaten de blanke rivier, om een
groote kromming van den weg af te snijden. Over het laatste boerenerf
van het dorp, aan onze linkerhand, loopt een paadje, dat ons op den
landweg brengt, die tusschen bouwlanden door naar het Rhenooische veer
voert. Het Huis Rumpt, dat aan den dijk ligt, komen wij dus niet voorbij en we verliezen daardoor niets; want het voormalige kasteel, dat
waarschijnlijk eenmaal aan de machtige Arkels behoorde, is al sedert
lang verdwenen en thans vervangen door een eenvoudig wit huisje, dat den naam van het huis Rumpt volstrekt niet meer verdient.
De landweg dien wij volgen brengt ons in drie kwartier naar het
Renooische veer, waar wij overvaren en alweder een bevallig plekje
vinden aan onze schilderachtige rivier.
Nu slaan wij den weg in naar Ackooi, die eerst gedurende twintig
minuten alweder niets bijzonders oplevert, maar dan plotseling weer aan
de Linge uitkomt, die hier een idyllisch landschap vormt. De rivier
maakt een zeer sterke kromming, evenals de Moezel dikwijls doet, zoodat
zij evenwijdig aan haren loop terugvloeit, en men meent, als men haar
nadert, dat hier twee rivieren onmiddellijk naast elkander loopen.
De weelderige liesplanten langs den oever, de eenden op den blanken
kalmen waterspiegel, de huisjes en de vruchtboomen langs den dijk hier
en daar, een vruchtbare waard met hoornvee en paarden, die door de
oevers van de rivier begrensd wordt, dat zijn bestanddeelen om Ackooi,
ofschoon het een eenvoudig dorp is, tot een liefelijk plekje te maken,
tot een type van het echte Hollandsche landschap. Het ridderlijk
geslacht, dat hier eenmaal zijn slot bouwde, heeft zijn standplaats dan
ook goed uitgekozen, wat trouwens met het meerendeel der stichters van
adellijke huizen en kloosters het geval was. Het huis Ackooi, dat thans
voor een boerderij plaats gemaakt heeft, doet ons door zijn ligging,
door de overblijfselen van grachten en beplanting, vermoeden dat het
eenmaal een kasteel mocht heeten in den vollen zin van het woord, en te
meer worden we in die meening bevestigd als we ons herinneren dat de
prinsen van Oranje er eenmaal bezitters van waren en nu en dan ook wel
in hun baronie vertoefd zullen hebben. Ackooi, dat door een der Arkels
reeds in 1140 gesticht was, was uit dit geslacht, met Leerdam, waarbij
het ingelijfd werd, aan het huis Egmond gekomen, en daardoor, met Buren, door het eerste huwelijk van Prins Willem, aan ons vorstenhuis. Om deze reden worden de weezen uit Ackooi en Leerdam opgenomen in het weeshuis
te Buren.
In Ackooi vindt men een merkwaardigen kerktoren, die veel
overeenkomst vertoont met dien te Beest. Evenals deze is hij breed
aangelegd, gothisch van bouw, onvoltooid, en misschien ook gedeeltelijk
afgebroken. Daarbij staat hij verontrustend scheef, zoodat hij, indien
hij voltooid was, veel overeenkomst met den toren van Pisa zou
vertoonen. De kerk, die er bij behoorde, is in het eerste vierendeel
dezer eeuw gesloopt en door een nieuw eenvoudig gebouwtje vervangen. Uit de verte maakt deze scheeve toren, waar hij nog even uitsteekt boven
het geboomte dat hem omringt, een eigenaardigen indruk, gelijk zoo
menige ruïne die men in de naburige Duitsche landen ziet. Bij de kerk
vindt men in het Ackooische veerhuis, zonder veer, een echt ouderwetsche dorpsherberg, zooals ze nog maar schaars meer worden aangetroffen. Het
verkeer van vreemdelingen trouwens heeft in deze streken zijn eischen
nog niet doen gelden. Menschen, die voor hun genoegen een uitstapje
maken, zijn er onbekend; doch het schijnt dat het land niet onbezocht
gelaten wordt door dat soort van reizigers, die alle oorden van de
wereld bezoeken, indien zij maar gelegenheid vinden om er hun koopwaren
te slijten. De kastelein van de dorpsherberg, die te vergeefs heeft
trachten uit te visschen wie gij zijt en wat gij hier zoekt, verzekert u weldra ongevraagd, dat hij uitmuntende leveranciers heeft, die hem
reeds sedert onheugelijke jaren bedienen, en daarmede tracht hij de
aanbiedingen te voorkomen, die hij meent dat na het vriendelijk
inleidend gesprek niet uitblijven kunnen. De gegoede landbouwer, dien
gij een eind weegs vergezeld hebt, wipt ook plotseling, zonder dat gij
er op verdacht zijt, het hekje van zijn erf binnen en ontsnapt u met een korten groet; want hij vreest eveneens voor aanbiedingen van wijn of
sigaren. Het kost werkelijk moeite om een eenigszins aannemelijke
verklaring te geven van zijn komst in deze vreedzame streek. Zegt ge dat ge komt om het land te beschrijven, dan houdt men u voor iemand van het kadaster, voor een landmeter, of een schatter van ongebouwde
eigendommen; rept ge van oudheden, dan zegt men dat het oud porselein
overal reeds opgeruimd is; staat ge soms stil bij een schilderachtig
plekje, en zegt ge, ter verklaring, dat ge schilder zijt, dan kijkt men
naar uw handen, en als er geen zwarte vlekken op aanwezig zijn, wordt ge niet geloofd; want een schilder is natuurlijk een photograaf. Indien ge in gezelschap uit zijt, dan houdt men u al licht voor ontwerpers van
een tram; soms ook voor officieren die verdedigingswerken opnemen, maar
nooit voor toeristen. Menschen, die enkel reizen om land, water en
boomen te zien, komen hier nog maar hoogst zelden.
Voordat we van Ackooi afscheid nemen, moeten we nog vermelden, dat
hier in 1585 een persoon geboren is, wiens naam thans nog dagelijks in
herinnering gebracht wordt, de bisschop Cornelius Janssenius, naar wien
de Janssenisten aldus genoemd worden.
Van Ackooi wandelt men in twintig minuten, door korenvelden heen, langs den kortsten weg, het Kerkpad, naar Asperen.
De dijk is wel fraaier om te bewandelen, maar levert toch niet genoeg op om het maken van een omweg te rechtvaardigen. Het aangewezen pad
brengt ons in de onmiddellijke nabijheid van het groote nieuwe fort, dat op het oogenblik, met de beide andere forten nabij Asperen, in staat
van beleg verkeert, daar er spiegelgevechten geleverd worden. .
Een onder waterzetting van het land in een wijden omtrek rondom deze
forten, zooals men dat onlangs op een kaartje in dit blad heeft kunnen
zien, behoort bij het hier beraamde stelsel van verdediging.
Ongetwijfeld hebben deze practische oefeningen hun nut; maar niet alleen het leger, ook de landman behoort zich thans te oefenen. De talrijke
opwonenden van de landstreek tusschen Waal en Lek dienen te bedenken,
dat zij bij een echten oorlog ten minste zeker tot de vluchttende partij zullen behooren. Daarom raden wij hun aan zich eens voor te stellen dat hun landerijen, juist in dezen tijd, plotseling onder water gezet
worden. Maar die voorstelling is niet genoeg; de praktijk, waar zij
altijd zooveel eerbied voor hebben, moet volgen; en als zij wèl doen,
behooren zij zich te oefenen in een algemeene en overhaaste vlucht met
hun vee en hun vervoerbare haven. Zij moeten zich verbeelden dat hun
hooi nog niet binnen is, en al hun gewassen op het veld verdrinken. Voor de honderden en duizenden stuks vee is dan geen voeder aanwezig; maar
zij kunnen het elders nog wel in veiligheid brengen, en natuurlijk ook,
ofschoon voor een spotprijs, aan den leverancier voor het leger
verkoopen — wat althans ten voordeele van de legerkas zou strekken. Een
oefening nu in een dergelijke algemeene vlucht achten wij even noodig
als een bestorming van de forten Maar het dient op éen dag te
geschieden, en in groote haast, zooals in werkelijkheid ook plaats
hebben zou; daarom zou het sein tot de algemeene paniek van wege het
ministerie van oorlog gegeven moeten worden. Want men kan verzekerd
wezen, als het ooit eens tot een oorlog kwam, dat de Duitsche
veldmaarschalken ons niet veel bedenktijd zouden geven, hetzij ze als
vriend of als vijand ons land binnengaloppeerden.
Wat een oorlog is, daarvan kan het oude Asperen meepraten; want het
heeft er meer dan eens zeer veel door geleden. Vooral is dit het geval
geweest ten jare 1517, toen de Zwarte Hoop, een zwervende bende, die
onder Maurits van Saxen gediend had, op de stad afkwam. Asperen werd
toen belegerd, en met groote dapperheid verdedigd; maar het moest zich
overgeven, en niettegenstaande de burgers lijfsbehoud bedongen hadden,
werden er door het meedoogenlooze menschelijke geboefte de gruwelijkste
wreedheden bedreven. Alles werd vermoord, zelfs schoolkinderen, die met
den meester in de kerk gevlucht waren. In de kerk vindt men nog een
herinnering aan deze gebeurtenis. In een blinde vensternis van den toren is een afbeelding op den muur geschilderd van de stad Asperen zooals
zij zich voordeed toen de Zwarte Hoop haar nog niet in de asch gelegd
had. Daaronder volgen twee honderd vier en zestig namen van personen,
die omgebracht werden, terwijl er ook nog velen sneuvelden wier namen
onbekend zijn gebleven. De muurschildering is sterk verbleekt, en uit
welken tijd zij dagteekent is ons onbekend. Dat zij behouden en hersteld verdient te worden, zal iedereen toestemmen, die op zulk een
merkwaardige geschiedkundige herinnering prijs stelt.
De geschiedenis van Asperen vermeldt ook nog een andere gebeurtenis,
die de voortreffelijkheid van het zoogenaamde edelste schepsel ook al in geen gunstig daglicht stelt. Eenmaal woonde hier een burger, Dirk
Willems, die Doopsgezind was en deswege door den katholieken magistraat
vervolgd werd. Hij vluchtte over het ijs. De dienaar, die hem vangen
moest, zakte door het ijs heen en zou verdronken zijn, indien Dirk
Willems niet teruggekeerd was en hem gered had. De dienaar zelf zou nu
zijn redder gespaard hebben; doch een aanwezig burgemeester gaf den
geredde bevel hem te vatten. De beschuldigde werd nu, omdat hij zich
opnieuw had laten doopen en ook andere daartoe in zijn huis in de
gelegenheid stelde, door Schout en Schepenen van Asperen veroordeeld om
levend verbrand te worden. Op den zeventienden van Bloeimaand des jaars
1569 werd dit vonnis buiten de poort, aan de zijde van Leerdam,
voltrokken.
Vele jaren vroeger reeds was ook een vrouw uit Asperen, omdat zij Doopsgezind was, te Amsterdam door beulshanden verdronken.
Van de kerk kunnen wij nog even vermelden, dat zij in 1401 door
vrouwe Elburg van Langerak gesticht werd. Ter plaatse waar de
reedsgenoemde muurschildering zich bevindt, wordt dit vermeld. Deze
Elburg trouwde met Rutger van Boetzelaer, en bracht daardoor de baronie
in dit geslacht, dat er eeuwen lang bezitter van geweest is en in het
koor van de kerk nog een graftombe heeft.
Asperen heeft in den loop der tijden veel te lijden gehad door
oorlog, pest, en vooral door overstroomingen. Thans ziet de plaats, wier inwoners naast den landbouw zich veel met paardenhandel bezighouden, er bij uitstek vreedzaam uit; en als men het niet wist zou men het reeds
aan de welverzorgde huizen zeggen, dat de inwoners van hun handel en
bedrijf goede vruchten geplukt hebben. En hiermede kunnen we van de stad afscheid nemen, en zelfs drie wegen kiezen om in een half uur naar
Leerdam te komen, waarvan de eene, de Meerdijk, het voordeel heeft, dat
hij buiten de stad omloopt en tevens het gezelligst is. Hij voert over
de stevige sluizen waarmede men hier de Linge ingeval van inundatie kan
afsluiten, en verder langs den linkeroever der rivier. Ook met een
omnibus, die op alle treinen rijdt, kan men Leerdam bereiken, en
meermalen daags met een stoomboot zelfs. In het belang van deze
onderneming willen wij den reiziger gaarne aanraden, als de gelegenheid
zich voordoet, om er gebruik van te maken, doch ons is opgelegd te
wandelen.
Leerdam ligt bevallig aan de Linge, en is een propere stad, die goed
onderhouden wordt en toont dat ze vooruitgaat. Tot 1795 waren de Prinsen van Oranje er Graaf van, en in de middeleeuwen was het een bezitting
van de Arkels, uit welk geslacht het door huwelijken aan de Egmonds en
daardoor aan de Oranjes overging. Jan, de laatste Heer van Arkel, is met velen zijner bloedverwanten in de kerk alhier begraven. Doch de zerk
die zijn graf dekte is niet meer te zien, en waarschijnlijk ergens onder de banken verstopt. Al het oude trouwens is in deze welgebouwde kerk
opgeruimd. Stukadoor en kalkemmer hebben er onbetwiste triomfen gevierd, zoodat de reinheid en netheid van het gebouw met de nuchterheid ervan
om den voorrang dingen.
Wie Leerdam aandoet en liefhebber van schilderijen is, zal natuurlijk niet verzuimen een bezoek te brengen aan het hofje van mevrouw van
Aarde, dat in het laatst van de vorigeeeuw alhier gesticht werd. De
vader van dit hofje voor vrouwen onderwerpt den bezoeker eerst wel aan
een strenge examinatie, vraagt hem naar woonplaats, naam, beroep en
dergelijken, en ’s Zondags maakt hij zelfs wel bezwaar u toe te laten;
doch ten slotte, als men zijn waardigheid en macht heeft erkend, toont
hij zich bereid de deuren van het gebouw, waarin de schilderijen van de
stichteres berusten, voor u te ontsluiten.
Eenige jaren geleden reeds werd door den Heer A. Bredius in den
Nederl. Spectator, als “een verborgen schat”, op deze verzameling
gewezen, en wij volgen zijn gezag bij de korte omschrijving die wij er
van geven. Om te beginnen vindt men er een van Frans Hals, een stuk met
drie figuren, waarvan de hoofdpersoon een knaap met een wijnkan is. Dan
twee kleine portretten van Terburg met monogram, waarvan het mansportret een juweeltje mag heeten. Verder twee groote landschappen van Dubbels,
met naam, waarvan het eene, water met schepen, zeer de aandacht
verdient. Dan een Fluweelen Breughel; twee portretjes, wellicht door
Abraham Bloemaert; twee mythologische voorstellingen, waarschijnlijk
door Poelenburg, een landschap als Hobbema, een ander als Ruysdael; twee bloemstukken, waarschijnlijk van Mignon; een uitstekend stilleven van
Laurens Craen; een heremiet met een doodshoofd ; een Sint Joris met den
draak, geteekend Otman Elliger; een ongeteekend fraai stilleven; een
hoogstbelangrijk stukje op koper; Achilles aan het Hof van Lycomedes,
prachtig en fijn geschilderd, misschien door Van Dijk, en verder nog een aantal familieportretten.
De vader verhaalt, dat hem indertijd door vreemdelingen tien duizend
gulden geboden is, indien hij toeliet, dat de Frans Hals door hen uit de lijst genomen en een getrouwe copie er voor in de plaats gesteld werd.
Wie een bezoek aan Leerdam gebracht heeft op de wijze als wij
beschreven hebben, kan om vijf uur, behalve des Zondags, met een
stoomboot naar Gorcum varen, de Linge uit — een aangename tocht, die.in
anderhalf uur volbracht wordt. Het spoorwegstation ligt in de nabijheid
van de stad, en het hotel Boerboom biedt den reiziger gaarne lafenis
aan.
Het Nieuws van den Dag
Deze Amsterdamse krant verscheen van 1870 tot 1923. De krant kwam elke dag
uit, behalve op zondag, dan kwam het Zondagsblad uit. In 1884 was de
oplage ruim 35.000 exemplaren.
Een abonnement kostte in 1884 ƒ 2,20, dit was wel voor 3 maanden.
Buiten Amsterdam was het iets duurder: ƒ 2,50. Losse nummers waren te
koop voor 5 cent.
Begin twintigste eeuw heeft de Telegraaf veel kranten in Amsterdam overgenomen. Het Nieuws van den Dag was er een van, in 1923. Het verdwijnen van deze
krant leidde tot veel opschudding, de krant was niet noodlijdend en had
een goede reputatie. De naam is nog wel enige tijd gebruikt
als ondertitel voor De Courant, een andere krant die De Telegraaf had
overgenomen.
Fraai zijn, behalve de artikelen, ook de advertenties, die altijd goed de tijdgeest weergeven. In dit exemplaar van 1884 wordt bijvoorbeeld het volgende personeel
gevraagd dan wel aangeboden: een bekwaam smidsknecht, “een flinken
Jongen, vlug rekenende en fraai schrijvende”, een koetsier,
een gezelschapsjuffrouw en een keukenmeid.
Deze tekst van de hand van Martine Eerelman-Hanselman en Arthur Eerelman-Hanselman en Helma Schouten verscheen eerder in de Mededelingen van de Historische Kring West-Betuwe. Een wandeling van Geldermalsen naar Leerdam. 1884-2012, jaargang 40, jubileumnummer 2012.
Het Nieuws van den Dag en vele andere kranten zijn gedigitaliseerd en te vinden op de website www.delpher.nl.