Dit artikel, geschreven door Paul van Mook verscheen eerder in de Mededelingen van de Historische Kring West-Betuwe, nr.2, september 2016. De paragraaf Advertenties is later toegevoegd en hieronder te lezen.
Voorbereidingen
De eerste stap tot het oprichten van een roomboterfabriek was, na een uitvoerige vergadering vol discussie, het vormen van een bestuur. De
leden kochten een perceeltje open grond aan de Nijsteeg – later
Vlietskant genoemd – van 80 centiaren, waarop een schuur stond en
eigendom was van Hermanus Rosenboom, die ernaast woonde. De aankoopprijs bedroeg 275 guldens. Voorts rustte er op het perceel erfdienstbaarheid
van een pad naar de Vliet ter breedte van 1 meter. Ook werd er een put
of bron gegraven om daaruit water te halen.
Tevoren hadden Jan Tucker en Gerrit van Iterson een bestaande
zuivelfabriek in de omgeving bezocht om poolshoogte te nemen hoe een en
ander werkte en op poten kon worden gezet. Op een bijeenkomst in
februari 1896 in café ‘De Rosenboom’ werd verslag gedaan van hun
bevindingen en niet lang daarna werd besloten tot de oprichting van een
roomboterfabriek.
Naar de notaris
Op 18 maart 1896 werd in Gellicum per notariële acte, gepasseerd bij
notaris C.J.H. van Kessel te Rumpt, een roomboterfabriek opgericht,
genaamd Coöperatieve Roomboterfabriek ‘Gellicum’. De leden van deze
onderneming luisterden naar de namen Johannes Cornelis Tucker, Gerardus
van Iterson, Floris Johannes van Dijk Martinuszoon, Daniël van Baalen,
Willem van Stappershoef Evertzoon, Cornelis van Dijk Floriszoon, Floris
van Dijk Hendrikzoon, Hendrik van Dijk Floriszoon, Adrianus Gerardus
Versteegh, Dominicus Wilhelmus Tucker, Quirinus Arnoldus Johannes van
Roden, Gerrit van Dijk, allen landbouwers wonende te Gellicum, Lambertus Wilhelmus van Beest en Willem Otto van Wijk, landbouwers te Rumpt. Het
doel van de vereniging was het bereiden van roomboter en de verkoop
daarvan.
De melk die daar voor nodig was, werd geleverd door de leden, die elk twee tot vier koeien hadden aangemeld. Dagelijks werden de koeien twee
keer gemolken. De melk werd in emmers of bussen naar de fabriek gebracht aan de Vlietskant.
Elk lid verbond zich om minstens 1500 liter melk per koe per jaar te
leveren in de periode april tot half september, uitgezonderd de melk die nodig was voor eigen gebruik in het gezin. Van oktober tot half maart
moest er 900 liter per koe worden geleverd, omdat in die periode de
koeien op stal stonden, minder melk gaven en doorgaans moesten kalven.
Boeren die geen lid waren konden zich alsnog opgeven en dan met
schriftelijke toestemming van het bestuur eveneens melk leveren aan de
fabriek.
Verkoop boter
De verkregen boter en karnemelk werd verkocht, zowel binnen als
buiten het dorp. De markt te Leerdam werd een geliefde afzetplaats van
de kuipjes en tonnetjes roomboter. De ondermelk (ontroomde melk,
taptemelk) en de karnemelk die niet werd verkocht, werd door de leden
teruggenomen en gebruikt als voer voor onder andere de varkens. De
zuivere opbrengst van de melk werd verdeeld onder de leden, na aftrek
van alle kosten. Uiteraard werd er een uitgebreide administratie
bijgehouden van het aantal geleverde liters melk, waarbij het vetgehalte van de melk meewoog bij het bepalen van de prijs. Het vetgehalte van
een melkleverancier bedroeg tussen de 2,09 en 4,75 %. Het gemiddelde
gehalte lag op ongeveer 3,75%. De oorzaak van dit verschil moest worden
gezocht in de soort/het ras der melkkoeien. Ook het voeder speelde een
rol, maar die was van minder betekenis. Voor het maken van 1 kg boter
was gemiddeld 26 kg melk nodig.
Ziekte
Als de koeien waren besmet met de gevreesde ziekte mond- en klauwzeer mocht er beslist geen melk worden geleverd aan de fabriek. De meeste
koeien overleefden deze ziekte door strenge maatregelen van ontsmetting
te nemen. Ook werd er dan secuur gecontroleerd door een deskundige of de ziekte voorbij was. Zelfs de burgemeester bemoeide zich daarmee door
zich op de hoogte te laten stellen van het verloop van de ziekte en het
herstel van het vee. Mocht er toch een koe doodgaan, dan moest die onder toezicht van een door de gezondheidsinspectie aangestelde controleur
worden begraven op het erf van de boer. Vervoer van de koe naar elders
was streng verboden wegens besmettingsgevaar.
Staatscourant
Er werd door de bestuursleden van Gellicum een geldlening aangegaan
voor de aankoop van een terrein, de bouw van de fabriek en het
aanschaffen van de machines, werktuigen en gereedschappen. De
plaatselijke aannemer Leonardus Struijcken zorgde voor de bouw van het
fabriekje van circa 6 bij 6 meter, nadat een aanwezige schuur was
gesloopt. Twee procent van alle inkomsten werd gebruikt om de lening af
te lossen.
In de Nederlandsche Staatscourant van 19 april 1896 werd vermeld dat
er in Gellicum een roomboterfabriek was opgericht. Gellicum was niet het enige dorp waar dat gebeurde. In dezelfde tijd werd er te Rhenoy ook
eentje opgericht met de naam ‘Roomboterfabriek Rhenoy en Acquoy’, die
tot 1914 zou bestaan. Ook in o.a. Beesd, Maurik, Buren en Leerdam werd
een zuivelfabriek gevestigd. De fabriek in Buren heette “Oranje” en
startte begin oktober 1895.
Personeel
Om de roomboterfabriek in werking te houden was er personeel nodig om de machines te bedienen. Dorus de Waal, *1880, werd de eerste
botermaker. Na 8 jaar hield hij het voor gezien en verhuisde in mei 1904 naar Zeist en vervolgens naar Nijmegen. Zijn opvolger werd Wout van
Lith, *1870. Hij volgde elders een cursus om zich te bekwamen in het
maken van boter. Gedurende de periode 1904-1918 bleef hij werkzaam in de boterfabriek. De personeelsleden wogen de aangevoerde melk, bepaalden
het vetgehalte en verpakten de roomboter in kuipjes of tonnetjes, die
voor de koeling werden bewaard in de kelder onder het gebouw. Op de lage zolder werd allerlei materiaal bewaard, dat nodig was bij de bereiding
van boter.
Bij grote drukte of in noodgevallen hadden ze hulp van een
melkknecht. Theodorus van den Heuvel was zo’n knecht. Hij werd geboren
in 1881, maar zijn vader, die getrouwd was met Anna van Gemert, overleed vroeg. Theodorus kon goed leren. Hij wilde vooruit komen in de wereld
en werd botermaker door te gaan werken op de roomboterfabriek in
Gellicum en daarna in Rhenoy, omdat hij daar wat meer geld kon
verdienen. Door avondstudie ontwikkelde hij zich verder en solliciteerde naar een betrekking op een boterfabriek te Deventer. Hij werd
aangenomen en verhuisde naar deze stad.
Als er weinig melk werd geleverd werd er halve dagen gewerkt. Jacobus Buysing, hoofd der R.K. school, verzorgde en beheerde de administratie
van de roomboterfabriek. Tijdens de jaarvergadering bracht hij verslag
uit over het wel en wee van het bedrijf.
Advertenties
Op 30 juli 1910 plaatst het bestuur een advertentie in “De
Geldermalser” om de lezers er op attent te maken dat er roomboter in
voorraad is voor de verkoop.
In ‘De Geldermalser’ d.d. 14 maart 1914 lezen we een kleine, maar
interessante advertentie:’Te koop een vertrouwde, veel melkgevende
drachtige koe, waarvan melkstaat aan de Boterfabriek te Gellicum
voorhanden. Adres “De Remketting”, Gellicum’.
Hieruit blijkt dat de fabriek een melkstaat bijhield van de koeien,
waarvan de melk aan de fabriek werd geleverd. De eigenaar van dit rund
was Hendrik van Gemert (*1862), landman en kastelein van het bekende
café, die hier in het eerste huis van het dorp samenwoonde met zijn zus
Aleida en zijn stiefbroeder Quirinus van Roden (*1857).
Concurrentie
De eerste tien jaren ging het de onderneming voor de wind. In ‘De
Geldermalser’ van 18 mei 1907 lezen we: ‘Wegens uitbreiding der fabriek, door toetreding van leveranciers uit Rumpt, nog voorradig prima
kwaliteit Roomboter, ook zeer geschikt om in te maken.’ De prijs van een halve kilo Gellicumse boter bedroeg in 1910 70 cent. De zaak floreerde
en men was tevreden. De uitbreiding van het gebouw omvatte ongeveer 20
vierkante meter. In 1913 komt er echter een onaangename ommezwaai. Er
gaat een melkboot varen door de Linge tussen Geldermalsen en Gorinchem.
Die boot was eigendom van Van den Bergh uit Rotterdam, die later
samenwerkte met Jurgens en tenslotte uitmondde in de nog bestaande
Unilever. Van den Bergh Limited betaalde een hogere prijs voor de melk,
nl. 6 cent per liter en haalde zoveel mogelijk melk op in alle
Lingedorpen. In Gellicum werd de melk geladen bij de bol van Gijs van
Dijk-het Boerenbondsgebouw aan de Lingedijk. De concurrentie was zwaar
door de halve cent per liter die de Rotterdammer méér betaalde voor de
melk. Een aantal roomboterfabrieken in de buurt legden het loodje. In
april 1916 is de Gellicumse roomboterfabriek genoodzaakt om alleen ’s
morgens tot half twaalf geopend te zijn. De oorzaak hiervan is, dat er
steeds minder melk wordt aangevoerd en Van den Bergh meer melk ophaalt.
Het komt zelfs zo ver, dat de leden in hun vergadering d.d. 8 april 1916 besluiten om de zoete melk gezamenlijk te verkopen aan Van den Bergh en er plannen zijn om hun eigen fabriek stop te zetten. ‘Een groot
ongerief zal dit worden voor vele inwoners te Gellicum en omstreken, wat het koopen van boter, zoete en karnemelk betreft,’ schrijft ‘De
Geldermalser.’
Twijfel: stoppen of doorgaan?
Een week later besluit het bestuur dat de roomboterfabriek zal
blijven doorwerken en maakt dit bekend in de krant. De inwoners van
Gellicum vernemen dit bericht met vreugde en voldoening. Maar in
dezelfde week kan men lezen dat het vervoer van melk van de Lingedorpen
naar Rotterdam zo sterk is toegenomen dat er een tweede boot in de
vaart is gebracht. Dat betekent dat steeds meer boeren de melk van hun
koeien leveren aan Van den Bergh Limited.
Zo sukkelt de fabriek in Gellicum toch nog een jaartje voort tot het
doek definitief valt. In een bijzondere ledenvergadering wordt besloten
om per zaterdag 26 mei 1917 met de werkzaamheden te eindigen. Graag
hadden ze in juli hun 21-jarig bestaan willen vieren, maar het had niet
mogen lukken. Zware concurrentie en ook tweedracht in het dorp was de
drijfveer dat de fabriek moest ophouden te bestaan. De laatste vier jaar had men te kampen met veel tegenspoed en men werkte elkaar tegen.
Dankbaar waren de inwoners jegens degenen die hebben geprobeerd om deze kleine tak van industrie draaiende te houden voor Gellicum, maar het
lukte tenslotte niet. Het spreekwoord ‘Eendracht maakt macht, Tweedracht breekt kracht’ lag bij menigeen voor op de tong.
Omstreeks 13 juni 1917 kent Van den Bergh tegenslag wegens de
tijdsomstandigheden van de Eerste Wereldoorlog. De onderneming moet het
ontvangen van melk tijdelijk staken op de Boven-Linge. De melkboot
‘IJselmonde’ heeft het vervoer gestaakt en nu kunnen de
melkleveranciers weer zelf karnen. Nog geen week later is de melkboot
weer in de vaart, maar dan wel eens per dag om melk op te halen.
Pogingen om de roomboterfabriek in Gellicum weer nieuw leven in te
blazen worden er niet meer ondernomen en hebben tenslotte geen schijn
van kans. Er vinden geen activiteiten meer plaats en het moet een triest gezicht zijn geweest om het gebouw werkloos te zien staan. Er zit niets anders op om het hele gedoe af te stoten. Het bestuur plaatst in ‘De
Geldermalser’ van 1 juni 1918 een advertentie, waarin staat dat de
voormalige boterfabriek met de bijbehorende grond publiek zal worden
verkocht.
Verkoop inventaris en gebouw
De inzet in herberg ‘De Rosenboom’ komt aanvankelijk uit op f 600,-,
geboden door Willem Lievaert, timmerman te Schoonrewoerd en wordt een
week later verhoogd naar f 850,- . Op 25 juni 1918 vindt de definitieve
verkoop plaats, inclusief de complete inventaris, die duidelijk
omschreven in de krant komt te staan. Inmiddels is de coöperatie bij
notaris P.M. Ingenegeren te Rumpt reeds op 23 mei 1917 officieel
ontbonden en kan het voormalige bestuur – Jan C. Tucker, Gerrit van
Iterson en Martinus H. de Waal – in hun kwaliteit van liquidateuren de
zaken verder afwerken. De uiteindelijke koper wordt Jacobus J. Sprenger, koopman te Rotterdam, voor f 850,-, want niemand verhoogde dit eerdere
bod. In de koopvoorwaarden staat o.a. nog te lezen dat de gehele
inboedel binnen veertien dagen uit het gebouw moet zijn gehaald.
Afbraak
Het laatste teken van leven van de voormalige boterfabriek vinden we
in ‘De Leerdammer’ van 11 december 1918 in een kleine advertentie,
waarin de afbraak van het pand te koop wordt aangeboden; deze bestaat
uit stenen, planken en ribben. De jonge en sterke overbuurman Theo
Versteegh neemt voor een onbekend bedrag deze sloop voor zijn rekening.
Het meeste materiaal van deze afbraak wordt hergebruikt voor het bouwen
van een schuur achter herberg ‘De Rosenboom’, op de plaats waar voorheen de schietbaan van de vroegere handboogschutterij lag. Een reep
natuursteen boven de achterdeur van deze schuur herinnert ons nog aan de Coöperatieve Roomboterfabriek Gellicum. Het perceel grond werd later
doorverkocht aan Sies van Leeuwen, die inmiddels het belendende huis aan de Vlietskant 3 bewoonde.
Geraadpleegde bronnen:
Kranten ‘De Geldermalser’ en ‘De Leerdammer’
Notarieel archief van notaris C.J.H. van Kessel en P.M. Ingenegeren; standplaats Rumpt.
Bevolkingsregister van Gellicum; jaar 1900-1925
Met dank aan:
dhr. Martinus van Dijk
Henk Versteegh
Hans Pippel
mevr. Alie Verweij-Pippel, voor hun mondelinge informatie en foto’s.