Het was een mooie lentedag, donderdag 3 mei 1928. Er woei weliswaar
een stevige wind uit het oosten, maar de zon scheen, er viel geen
druppel regen en het was tussen de 18 en 20 graden Celsius. De rust in
het kleine dorp zou die middag op dramatische wijze worden verstoord
toen een grote brand de Nederlands Hervormde Kerk en tien woningen in as legden. In een van de huizen was het hulppostkantoor gevestigd geweest
en ook ‘het bondsgebouw van den Boerenbond met opslagplaats van graan en veevoeder’ werd volledig verwoest.
Brand in 1928
De Telegraaf beschreef de brand op haast poëtische wijze in
een artikel op de voorpagina: ‘Gellicum, het 12 K.M. van Geldermalsen
verwijderde Neder-betuwsche dorpje, dat zoo schilderachtig ligt
aangetooverd tegen de snelvlietende en rusteloos voortkabbelende Linge,
is gisteren voor één derde gedeelte verwoest door een brand, die met den besten wil niet te stuiten noch te keeren was.’
Veel andere Nederlandse kranten namen een bericht van een
correspondent over, waarin stond geschreven dat de brand rond half twee
begon. Een aantal kranten noemden echter drie uur als starttijdstip;
sommigen noemde beide tijdstippen in één artikel. De correspondent
meldde verder dat de brand was begonnen in de woning van de heer G. de
Waal, ‘den houder van het hulppostkantoor te Gellicum’. ‘Het vuur greep
snel om zich heen en toen het eenmaal naar buiten uitsloeg, werd het
door den fellen Oostenwind met kracht aangewakkerd.’ Al snel stond de
volledige woning, ‘een boerenbehuizing’, met in het voorgedeelte het
hulppostkantoor, ‘in lichterlaaie’.
De Telegraaf, die een eigen journalist naar het dorp stuurde en een uitgebreid artikel plaatste, noemde een andere oorzaak en plaats van aanvang van de brand. Hij schreef dat het onheil ontstond door
broei in de naastgelegen schuur. Het lijkt echter niet aannemelijk dat
dit daadwerkelijk de oorzaak van de brand was. Broei ontstaat doorgaans
in hooi dat kort geleden is geoogst en nog vochtig is en de oogst van
hooi vindt na mei plaats, vanaf midden juni.
Hoe dan ook, de schuur stond al snel volledig in brand. ‘Een paar
wagens, die daar stonden, evenals een fiets en eenige kleine
landbouwwerktuigen gaven gretig voedsel voedsel aan de wild om zich heen grijpende vlammen.’ ‘Een knaap’ beklom de kerktoren en luidde de klok
om de mensen te waarschuwen. Hij blesseerde zich daarbij, doordat zijn
been beklemd raakte tussen de muur en de klok.
De bewoners, grotendeels aan het werk op het land, spoedden zich naar het dorp en begonnen de brand te blussen. De burgemeester van Deil mr.
Willem Marinus (Tim) Kolff (1882-1944) werd gewaarschuwd en hij riep –
uit angst voor snelle uitbreiding van de brand – de hulp in van de
omliggende gemeenten, Leerdam, Beesd, Rumpt, Rhenoy en Buren. De
aanrijdtijden waren echter lang en ‘de wind hielp zijn roode makker zoo
trouw, dat in weinige oogenblikken een tiental boerenwoningen’ en de
kerk met de grond gelijk werden gemaakt’.
Het vuur sloeg als eerste over naar de naastgelegen woning van de
heer Keizer. ‘Fel woedde het vuur en het scheen niet te stuiten.’ De
Nederlands Hervormde Kerk, gelegen naast de woning van De Keizer, vatte
eveneens vlam. Nu was het hek helemaal van de dam: ‘Met nog grooter
snelheid breidde de brand zich uit, door het wegvliegen der vonken en
brandende stukken riet van de daken.’ Het vuur sloeg verder om zich heen en nog enige woningen aan weerszijde van de kerk en vijf woningen aan
de overzijde van de weg vielen ten prooi aan het vuur. Dit alles nog
voordat de brandweer was gearriveerd.
Als eerste arriveerde de brandweer van Leerdam met drie motorspuiten
en de brandweer van Beesd met één brandspuit. Tijdens het blussen
stortte een gedeelte van de kerk ‘met donderend geraas in’, ‘ondanks
alle pogingen om haar te behouden’. De brandweer kreeg de brand daarna
redelijk snel onder controle: ‘Eerst tegen zes uur in den avond was het
vuur bedwongen en gevaar voor uitbreiding geweken’. ‘De brandweer uit
Geldermalsen en Buren behoefden niet meer handelend op te treden.’
Burgemeester Kolff was vol lof over de inzet van de brandweer: ‘Van
motorspuitgast tot de lagere helpers, de ridders van de handspuit allen, hebben tot het uiterste hun best gedaan.’ Behalve de brandweerkorpsen
en Kolff en de burgemeesters van omliggende gemeentes de gehele middag
aanwezig in het dorp.
Gelukkig was er alleen sprake van materiële schade; ‘persoonlijke
ongelukken kwamen niet voor. Evenmin is er vee bij den brand omgekomen.’ Maar ‘de schade, die de enorme brand heeft veroorzaakt, is zeer groot.’ De Telegraaf meldde echter dat er ook enige schapen en kippen om het leven waren gekomen.
De verwoeste kerk en boerderij van De Keijzer op een foto die in een aantal kranten is terug te vinden, bijvoorbeeld in Nieuwe Tilburgsche Courant van 8 mei 1928 (uit de collectie van Paul van Mook).
Zoals gezegd, waren de Nederlands Hervormde Kerk en de woning met
hulppostkantoor van de heer De Waal en de woning van de heer De Keizer
verwoest, maar ook ‘de huizen bewoond door de families Van Dijk,
Struiken, De Waal, De Zeeuw, Van Dijk en het bondsgebouw van den
Boerenbond met opslagplaats van graan en veevoeder ’ waren ten prooi
gevallen aan het vuur. De inboedels waren vrijwel volledig verdwenen en
ook de schuren en de daarin opgeslagen voorraden waren verloren gegaan.
‘Van de kerk en de tien afgebrande huizen zijn niet veel meer dan de
ruïnen overgebleven.’ ‘De bewoners der afgebrande huizen zijn tijdelijk
bij andere dorpsbewoners ondergebracht.’
De brand was groot nieuws en werd door kranten in het hele land beschreven. De Telegraaf beschreef de schade de volgende dag als volgt: ‘Het plaatsje, welke
huizen gebouwd zijn aan beide kanten van den hoogen, maar uiterst
smallen dijk, die de bewoners tegen den onstuimigen en wispelturigen
aard van het kleine riviertje beschermt, ziet er momenteel uit als had
het blootgestaan aan een ernstige bekogeling van schrapnells en
brisantgranaten. Toen wij hedenmorgen bij het krieken van den dag den
toestand in oogenschouw gingen nemen, hing over den omtrek een vale,
grijze mist, die in hevigheid toenam, naarmate wij het tooneel van het
onheil naderden.’
De ‘heerlijke omgeving met haar bloeiende vruchtboomen’ werden in een ‘verpestenden stank’ gehuld. De schade was haast niet te overzien,
‘eenige brokken muur met daartussen een warwinkel van geblakerde en
verkoolde huishoudelijke artikelen, verbrijzelde pannen en
kleedingstukken’, waren te vinden waar eerder de woning met postkantoor
te vinden waren. De heer De Waal was in de ruïnes aan het zoeken naar
geld; het eigen spaargeld en het geld dat ter plekke in beheer was
geweest. Er werd enig succes geboekt, een verkoolde portefeuille met
bankpapieren werd gevonden. De hoop was dat de nummers nog te lezen
zouden zijn en dat de papieren nog enige waarde zouden hebben. Op de
achtergrond weet een grote hond ondertussen een gerookt hammetje te
vinden en verorberen.
De journalist van een persbureau wist te melden dat voor zover bekend alles was verzekerd. Burgemeester Kolff plaatste dat echter tegenover De Telegraaf in perspectief: ‘De meeste boeren zij zeer laag verzekerd, zoodat deze
menschen gevoelig getroffen zijn. Voeg daarbij, dat de laatste jaren
allesbehalve rooskleurig is geweest, dan kan, […] zonder overdrijving
gezegd worden, dat het kleine Gellicum door een ramp is geteisterd.’
Brand in 1883
Een dergelijke grote brand in zo’n klein dorp is natuurlijk
uitzonderlijk. Opmerkelijk genoeg was er ook al eerder, op maandag 23
mei 1883, een soortgelijke brand geweest en dan ook nog eens deels in
dezelfde woningen. Vijf woningen werden toen volledig in as gelegd,
waardoor zes gezinnen hun woning verloren. De inboedel van de huizen
ging ook toen volledig verloren. In de Middelburgsche Courant
van 24 mei 1883 stond te lezen: ‘Twee menschenlevens zijn te betreuren,
een derde persoon kreeg zeer gevaarlijke brandwonden; men vreest voor
zijn leven. In de vlammen kwamen nog om een kalf en een zeug met elf
biggen.’ Over de oorzaak was niets bekend.
De kranten maakten ook in 1928 melding van het opvallende feit dat
Gellicum eerder een soortgelijke brand had gekend: ‘Opmerkenswaardig is, dat in 1883 in dezelfde huizen een dergelijk zware brand gewoed heeft,
waarbij drie menschenlevens te betreuren waren.’ Helaas was dus ook het
zwaargewonde slachtoffer overleden als gevolg van de brand.
Bronnen, onder andere:
weerverleden.nl – KNMI Middelburgsche Courant, 24 mei 1883 Algemeen Handelsblad, 4 mei 1928 Nieuwsblad van het Noorden, 4 mei 1928 De Telegraaf, 4 mei 1928 Limburgsch Dagblad, 5 mei 1928
Dit artikel verscheen ook in Nieuwsblad Geldermalsen, dd. 30 januari 2016.
Over de auteur: Arthur Eerelman-Hanselman
Arthur, geboren op 5 oktober 1971 te Rotterdam, woont met zijn gezin
in Geldermalsen. Na woonachtig te zijn geweest in Rotterdam, Utrecht,
Capelle aan den IJssel en Gouda, woont hij nu met zijn gezin (vrouw,
twee dochters en twee katten) naar volle tevredenheid in Geldermalsen.
Arthur studeerde geschiedenis (Internationale Betrekkingen – Oorlogs- en vredesproblematiek) aan de Universiteit van Utrecht. Hij werkte
daarna voor Telecom Teleservices, Dienst Justiële Inrichtingen – ICTS,
Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening, Erfgoed Brabant en nu
voor Cit, een bedrijf gespecialiseerd in het (digitaal) beheren en
presenteren van kunst- en erfgoed collectie(s).
Louis van Oort en Martine Eerelman-Hanselman en Arthur zijn
gezamenlijk de initiatiefnemers van de website
GeschiedenisGeldermalsen.nl.
Arthur is ook actief binnen de Historische Kring West-Betuwe en Comité 4 en 5 mei Geldermalsen.